Ik zag het vanmorgen op tv: Banken adviseren mensen om de hypotheekrente alsnog vast te zetten.
Doet me denken elf jaar geleden, aan de koop van het huis waar we nu in wonen.
Het zag er destijds allemaal rustig uit. Niemand verwachtte dat de rente op korte termijn zou gaan stijgen, dus de makelaar had geen haast met het rondbreien van een deal met de bank. ‘Kan volgende week ook nog, die rente gaat heus niet omhoog.’
Ik voelde mij onrustig, had die week al drie keer gebeld naar de makelaar om te vragen of hij het nu al rond had, omdat ik het gevoel had dat de rente op zeer korte termijn zou gaan stijgen. Maar ik kon het niet onderbouwen. Er was geen aanleiding.
‘Maak je geen zorgen, komt echt goed. Die rente stijgt echt niet op korte termijn.’
Ik voelde mij een roepende in de woestijn. Ik had die vreemde onrust… Die dag móest ik de deal met de bank regelen…
Ik belde zelf mijn adviseur. ‘Vandaag wil ik die offerte rond hebben. De makelaar zegt dat het geen haast heeft, maar ik denk dat de rente gaat stijgen. Kan ik het zelf regelen?’
‘Nee, dat hoeft niet, de makelaar heeft gelijk, kan volgende week ook. Geloof me, het ziet er echt niet naar uit dat de rente op korte termijn gaat stijgen.’
Dat gevoel dat niemand naar je luistert, terwijl je in je rug gepushed wordt vanuit een onverklaarbaar weten is om gek van te worden. Als ik met dat ‘gevoel’ te koop loop, dan is dat uitzonderlijk en nodig, want áls mijn gevoel juist was, zou dat betekenen dat de koop niet door kon gaan.
Als T. thuiskomt vertel ik hem wat ik voel en wat ik die dag heb geprobeerd.
‘Doe niet zo gestressd, joh,’ zegt T. ‘Komt heus wel goed. Ze weten bij die bank vast waar ze over praten.’
Als hij boven gaat douchen neem ik een kop thee en zet de tv aan voor het vier uur journaal.
De onrust is er nog steeds.
Ik verslik me bijna in mijn thee bij het eerste nieuwsbericht: De rente is tegen alle verwachting in gestegen.
Na een vergadering waarbij de adviseur moest praten als brugman, kregen wen alsnog een offerte voor het oude rentepercentage, geheel buiten de regels om, omdat ik had aangedrongen en de bank het had genegeerd.
De volgende dag stond er een grote kop in de Telegraaf: ‘TEGEN ALLE VERWACHTING IN.’
De koop kon doorgaan.
Maar eigenlijk was deze ervaring nog niets bij het gevoel dat je ‘weet’ dat je kind zo snel mogelijk naar het ziekenhuis moet en dat de vervangend arts in het weekend je gevoel niet serieus neemt.
Om negen uur ’s morgens bel ik naar Lexmond, omdat ik denk dat mijn zoon een acute blindedarmonsteking heeft. De vervangend arts doet het wat lacherig af. ‘Wat voor verschijnselen heeft uw zoon dan… Nee, dat zijn echt geen verschijnselen van een blindedarmontsteking, hoor. Laat u die diagnose maar aan mij over.’
Na mijn tweede poging, een uur later, krijg ik als antwoord: ‘Nou, als het u gerust stelt. Ik moet straks toch even in Vianen zijn, dan kom ik wel even langs, zo rond half twaalf.’
Om twaalf uur bel ik weer om te vragen waar ze blijft.
‘Sorry mevrouw van Wijnbergen, het is er niet van gekomen. Komt u dan maar even hier op consult.’
Inmiddels ligt mijn zoon te kronkelen van de pijn, geeft over en moeten we met de emmer op weg naar de huisarts.
Daar aangekomen moet hij direct naar het ziekenhuis. Toch een acute blindedarmonsteking.
De diagnose van de chirurg na de spoedoperatie luidt: ‘Dat was maar net op tijd!’