Na een eerste consult vraag ik, indien nodig, altijd aan kinderen zelf of ze nog een keer bij me terug willen komen. Dit omdat ik er gezien de ervaring redelijk van verzekerd ben dat ze volmondig ja zullen knikken. Inspraak bij de afspraak is stoer en zorgt voor net dat stukje extra motivatie. Bovendien is het het spel met energie, de extra aandacht en het graaien in de snoeptrommel na afloop altijd weer spannend en daarom geen enkele reden om er niet voor te gaan.
‘Wil je nog een keertje komen?’ vroeg ik dus met mijn agenda al in de aanslag.
Maar dit ventje (6) knikte nee, zonder er bij na te denken. Ik zag hem niet denken: Kan ik dat wel maken of zal ik mijn moeder eens een plezier doen. Nee, het was gewoon zonder twijfel nee.
Oei, dacht ik.
Moeder zag de bui al hangen en corrigeerde hem direct: ‘Jawel, we gaan het gewoon nog een keertje proberen. We willen toch graag dat Elly je helpt?’
Hij zweeg in alle toonaarden.
‘Maandag?’ vroeg ik. Ik keek het blonde ventje maar niet meer aan alsof ik zijn mening vroeg. Ik speelde met vuur.
Maandag is goed, knikte zijn moeder.
En zo geschiedde het. Ik noteerde maandag met een strak gezicht in mijn agenda.
Maar maandag ging de telefoon. Ook moeder was inmiddels wat onzeker. Want het eerste dat hij direct na de behandeling in de auto op weg naar huis had gezegd was: ‘Ik vond het niet zo leuk bij Elly.’ En dat was toch op zijn minst bedenkelijk. Temeer ook omdat hij vooraf uitgebreid overleg had gevoerd met zijn oudere neef, die hij hoog had zitten en die zelf altijd maar wat graag naar Elly toe wilde. HIj zou toch op zijn minst dit avontuur aan durven gaan om achteraf wat stoere samenspraak te kunnen houden.
“Mmmhh,’ zei ik dus.
Wat was er aan de hand dat hij nu zo reageerde…
Nu was het probleem ook wel dat het ventje steeds meer tegen dingen opziet, zelfs al zijn ze leuk. Dat hij dikwijls ’s avonds al huilt vanuit onmacht en angst dat hij de nieuwe opdrachten voor de volgende dag op school niet kan volbrengen. Dat hij steeds meer in zichzelf keert en daarentegen alsmaar drukker wordt in zijn gedrag en dat inmiddels een veel te krappe vicieuze cirkel is geworden. Op mijn vraag of hij het ook wel eens leuk vindt op school antwoordde hij nee. Op mijn vraag of hij dan misschien een paar kinderen leuk vindt op school antwoordde hij nee. Op mijn vraag of hij dan misschien één kindje een ietsjepietsje leuk vindt antwoordde hij gelukkig wel ja, maar ik had echt met dit ventje te doen. En hij deed dan wel of hij de behandeling leuk vond door er wat ongemakkelijk bij te giechelen, maar het was een goeie act.
Toch was het de dagen na de behandeling wel direct iets beter met hem gegaan, ook op school, dat wel, vertelde zijn moeder.
‘Gun hem nog maar wat tijd,’ zei ik door de telefoon. ‘We schuiven de afspraak door naar donderdag.’
Vandaag was het dan donderdag en zag ik moeders duimen achter hem al omhoog, terwijl hij parmantig voor haar uitstapte om als eerste over de drempel te gaan.
Vandaag bediende hij zelf de pedalen van de behandelstoel.
Vandaag wilde hij beneden plassen en mocht hij in twee gangkasten kijken en hadden we het, vanwege de helmen die daarin lagen, over stoere motors met hoge sturen.
Vandaag zagen we twee luchtballonnen uit het raam en fantaseerden we over hoe het zou zijn als die in een boom zouden landen.
Vandaag vertelde hij over zijn grote gladde kikkers en over opa en over oma.
Vandaag vertelde hij over de leuke dingen en over dat mooie theedoosje dat hij voor mama aan het maken is op school.
Vandaag was hij nieuwsgierig naar waar mijn kinderen dan zijn en verbaasd dat één van hen al zelf kinderen heeft. Dat maakte mij in één klap ook tot oma, en waar was mijn opa dan wel?
Vandaag kletste hij tijdens de behandeling honderd uit en voelde ik zoveel spanning uit zijn ruggetje vrijkomen dat ik dacht: daar gaat-ie, maar nog een weg te gaan.
Vandaag vroeg ik niet of hij volgende week nog een keertje terug wil komen, vandaag speelde ik maar niet met vuur.
Vandaag pakte ik zonder iets te vragen mijn agenda, terwijl hij met het papiertje van zijn lolly stoeide.
‘Vandaag ging het goed, hè,’ sprak zijn moeder voldaan.
‘Vandaag zat het wel snor,’ sprak ik, net zo voldaan.