[bigletter custom_class=””]In de stromende regen bracht ik gister het laatste huisraad uit mijn ouderlijk huis met mijn auto naar de gemeente. Glaswerk, ijzerwaar, hout, papier, chemicaliën en nog bruikbaar tuingereedschap voor de kringloop.
Ook de plank waarin mijn broer bij leven ooit met grote letters ‘Bedankt’ had gegraveerd en die de laatste jaren als drempel had gediend bij het uit de schuur rijden van mijn vader’s scootmobiel. Ik wist niet meer op welk moment en met welk doel hij dit mijn ouders had gegeven, maar het was lang geleden, dat wist ik wel.
Met in gedachten de symboliek van het loslaten gooide ik de plank met een flinke boog over de rand van het laadruim.
‘Kijk nou,’ riep de man die toezicht hield over welk afval hoe en waar te scheiden.
Hij had me al eerder aangesproken die middag omdat het plensde van de regen, het was niet de eerste lading die ik bracht. Of ik niet wilde schuilen daar onder het afdak. Maar het deerde niet, voelde goed zelfs, de regen over mijn hoofd en gezicht bij het ruimen.
De man wees nu in de verte. ‘Dáár.’
Daar stond een regenboog, voor het oog evenwijdig over de volgeladen container.
‘Hoe mooi,’ zei de man.
Terwijl ik mij omdraaide werd de volle bak gehesen.
Het was vijf uur.
‘Nokken. De wagen is vol,’ riep de chauffeur.[/bigletter]