‘Jij hebt hebt wel een heel bijzondere praktijk,’ zegt ze, terwijl ze het tandsteen van het gebit van T. mijn echtgenoot verwijdert.
Ik had het al verwacht.
T. had bij zijn vorige tandartsbezoek (hij moest terugkomen, ik niet) een uitgebreid gesprek met haar over mijn werk, over wat ik doe. Ze was verbaasd. Niet dat ze er niet in gelooft, integendeel, maar ik had nooit de indruk gewekt in de jaren dat ik bij haar kom als patiënt.
Ze bleek reuze geïnteresseerd en T. adviseerde haar mijn website eens te bezoeken.
‘Zo bijzonder is het niet, hoor,’ zeg ik luid.
‘Wat zeg je?’
Mijn stemvolume redt het niet ten opzichte van het hoge geluid van haar tandsteenverwijderaar.
Ze zet hem uit.
‘Dat ik het zelf niet zo bijzonder vind,’ zeg ik opnieuw.
‘Nou, ik ben op je site geweest, maar ik vind het toch wel heel bijzonder wat je doet.’
Ze zet het apparaat weer aan.
Ik overweeg of ik wel zal antwoorden, omdat dan het apparaat weer uit moet. Maar omdat ze het gesprek niet voor niets aangaat roep ik. ‘Anderen vinden het bijzonder, ja.’
Het apparaat gaat weer uit. ‘Wat zeg je?’
‘Dat anderen het inderdaad bijzonder vinden. Voor mij is het de normaalste zaak van de wereld. Ik doe gewoon mijn werk, net als jij.’
Het apparaat blijft nu uit.
‘Ik ben op je site geweest.’
‘En, kon je er wat wijs uit worden?’
‘Jazeker, ik verdiep me heel erg in die materie. Ik heb al heel wat boeken gelezen.’
Het apparaat gaat weer aan. Er wachten immers mensen in haar wachtkamer.
Toch kan ze de verleiding niet weerstaan.
‘Wel heel bijzonder wat je deed met die stervensbegeleiding,’ zegt ze terwijl ze doorslijpt.
‘Heb je dat gelezen op mijn site?’
Het apparaat gaat weer uit.
‘Nee, dat heeft je man mij verteld.’
‘O.’
T. heeft er geen moeite mee dat zijn tandsteen af en toe moet wachten en is wel in zijn element bij dit gesprek. .
Ze begint te vertellen over haar moeder, die ze ook heeft begeleid tijdens het sterven. Ze was verwonderd over de ervaring.
Inmiddels is ze klaar met T.’s gebit.
‘Ziet er allemaal goed uit hoor, T. Goed geflost,’ complimenteert ze.
T. stapt uit en ik stap in haar stoel.
‘Je weet dat ik nu niks meer kan zeggen?’ zeg ik met mijn mond al half open.
‘Ja, ik klets maar door. Ik kan wel een hele avond vullen met zo’n gesprek,’ lacht ze en inspecteert mijn gebit. ‘Ook goed geflost, zeg.’ Onderwijl praat ze door.
Als mijn gebit up to date blijkt en ik weer rechtop zit vraagt ze vooral door over de ervaring met haar moeder.
Ik vertel haar over de fysieke pijn die op zo’n moment van de stervende ondergeschikt lijkt te zijn. Ik vertel haar over het moment van overgaan, hoe ik dat zelf ervaar tijdens zo’n stervensbegeleiding. Ik vertel haar dat ze op zichzelf moet vertrouwen als het aankomt op haar eigen twijfel of het nu wel of niet goed gaat met haar moeder. Ik leg haar uit waarom en sta op uit haar stoel, want er wachten patiënten in haar wachtkamer. Niet dat ze daar iets over zegt, maar we weten allemaal dat ze vreselijk uitloopt op haar agenda als we nog langer doorkletsen.
‘Ik zou nog wel uren hierover door kunnen praten’, zegt ze dan. ‘Bedankt voor het fijne gesprek.’
Ik glimlach en knik.
Terwijl ik bij de balie mijn bankpas weer eens verkeerd om door de gleuf van het pinapparaat haal komt ze de gang op om haar volgende patiënt te halen.
‘Wat kan zo’n dag je leven rijk maken, he,’ zegt ze nog even snel.
We lachen, want ze zegt het op zo’n luide toon dat iedereen in de wachtkamer gelijk weet hoe het zit met haar vandaag, waarom haar spreekuur is uitgelopen.
‘Ik bedoel niet financieel, maar zo’n gesprek dan, geestelijk,’ voegt ze er met een smile van oor tot oor aan toe.
We zijn het met haar eens.
Niemand moppert.