Met nog € 5,69 op de chipknip kom je niet ver als het aankomt op parkeren in onze hoofdstad. Eerst nog even thuis chippen dus.
LEESFOUT.
VERKEERDE KAART.
GEEN OPEN LIJN.
Andere bankpas,
Zelfde gehannes.
Dan de thuischipper maar in de tas met snoer en al, want ik heb haast en misschien kan ik op het adres waar ik moet zijn inpluggen.
In de auto met TomTom, want ik weet dit keer niet precies hoe ik moet rijden.
TomTom doet niks.
Ik bel T. Die kent me en heeft al vaker met dit bijltje gehakt. Mijn handen en TomTom, dat werkt niet.
T.’s handen en Tomtom, dat werkt perfect. Maar T. is er nu niet en hoewel ik weet dat hij er ook niets aan kan doen weet je het maar nooit.
‘Gewoon zo lang mogelijk met je handen van dat ding afblijven,’ is T.’s advies, ‘Dan springt dat ding vanzelf wel weer een keer aan. En anders bij Breukelen nog eens resetten. Lukt het dan nog niet, dan bel je maar, dan coach ik je wel naar de plek van bestemming.’
Ik heb er weinig vertrouwen in.
In Amsterdam praat TomTom nog steeds niet tegen me.
Mijn mobiel doet ook niets, althans, hij gaat wel aan, maar hij belt niet, zoals zo vaak. Óf hij belt niet, óf ik kan niet opnemen, niets nieuws.
Wat het altijd wel doet (ook op momenten dat het niet persé hoeft, vindt T.) is mijn Hollandse mond. Maar die zet ik pas in na veel zinloze kilometers.
Inmiddels is het 17.00 uur als ik aankom op de plaats van bestemming. Als ik het laatste restje op mijn chipknip wil benutten voor zolang als dat duurt doet de parkeermeter het ook niet.
Ik slaak een diepe zucht. Positief puntje is nu wel dat ik kan bewijzen dat het niet aan mij ligt. Er zit een sticker op: BUITEN WERKING.
Mijn laatste redmiddel is twee euro cash in de automaat ernaast. Die slikt-ie.
‘Kom eens hier met dat ding,’ zegt T. als ik een paar uur later thuis kom.
Ik geef hem mijn mobiel. Ik ken dit ritueel, het is altijd hetzelfde. Hoe vaak ik ook hoop dat-ie het ineens bij T. ook niet doet. In T.’s handen werkt het ding perfect. Nu ook. ‘Hij doet het gewoon, hoor.’
De PDA met TomTom is finaal de kluts kwijt en krijgt ook T. niet aan de praat. HIj schudt geërgerd met zijn hoofd. ‘Hoe jij dat toch altijd weer presteert…’
Hij bedoelt het goed, maar ik wil er niks meer over kwijt.
‘Ik weet het schat, ik bedoel er niets mee, jij kunt er ook niets aan doen,’ sust T. ‘Maar je bent het nu toch wel met me eens dat het allemaal toch écht aan jou ligt en jouw helende handen?’