‘We gaan vandaag behandelen met ruis,’ zeg ik.
‘Met ruis?’
‘Met ruis! Vandaag geen gezeur over schuivende stoelen of geroezemoes, geen gefluister, we bespreken alles hardop. Doe alsof je alleen op de wereld bent en houd vooral geen rekening met elkaar.
Ze kijken me aan alsof ze water zien branden. ‘Moet dat?’
‘We hadden gehoopt op een, eh…,’ sputtert M., maar maakt haar zin niet af.
‘Ach toe, het is de laatste les. We zijn al zo moe.’ valt S. haar bij.
Ze zijn inderdaad moe, zo aan het einde van het schooljaar met alle tentamendrukte, dat stralen ze ook helemaal uit. Maar vandaag ben ik vastbesloten.
‘Straks begrijpen jullie waarom, echt,’ zeg ik overtuigd.
Met enige tegenzin gaan ze baldadig aan de slag en maken een herrie van jewelste. Vandaag mag het, moet het.
Ik observeer genoegzaam dat al snel niemand zich meer om bekommert om iemand of om welke herrie dan ook. Daar waar ze anders op elkaar mopperen als men weer eens vergeet om zachtjes te doen, maken ze nu van de nood een deugd en gaan volledig op in hun eigen, energetische ruimte. Het heeft geen zin te focussen, als je al weet dat niemand je nog tegemoet zal komen.
Ik stap stevig van de één naar de ander voor persoonlijke feedback, haal mobiel mijn mail op met het geluid op loud. Niemand merkt het nog op, iedereen werkt geconcentreerd. Geconcentreerder zelfs dan ooit
‘En?’ vraag ik, als de les bijna ten einde is. ‘Iemand last gehad van iemand?’
Niemand. Men lacht vermakelijk. Wie had dat gedacht. Ze zijn perplex, niet meer moe, zelfs kwieker dan ooit, zo aan het einde van een les. En dat terwijl men juist zo’n moeite had met het afsluiten voor anderen, in welke ruimte dan ook. Dat was de laatste lessen meer dan eens aan de orde gekomen.
‘Het werkt niet anders met ruis in je dagelijkse omgeving,’ voeg ik er nog aan toe. ‘Zodra je je eraan stoort stem je erop af en dat kost energie. Kwartje gevallen?’ toets ik.
Kwartje gevallen.
‘Op dan naar de eindejaarsborrel!’