Hij is negen, al bijna tien, en praat overtuigend over energie en geesten.
‘Ze stralen licht uit, maar niet altijd. Er is ook wel eens een negatieve, die duw ik dan weg.’ Met zijn handen maakt hij een langzaam duwende beweging ter illustratie. ‘Ik voel ze dan nog wel, maar het is dan net of…’ Hij zoekt gebarend naar de juiste woorden, maar vindt ze niet.
‘Op afstand zijn?’ help ik.
‘Ja, op afstand ja.’ Met zijn wijsvinger duidt hij die afstand, richting de deur.
‘En het zijn ook bijna altijd vrouwen.’ Hij moet er zelf om giechelen.
Hij kijkt afwachtend of zijn moeder het beamen wil, maar het blijft angstvallig stil. Wel wrijft ze wat geschrokken over haar rechterarm en schouder.
‘Ooh,’ verzucht zoonlief, die zelf geen schroom voelt bij het vertellen en blijkbaar heeft besloten dat zijn moeder ook maar eens wat opener moet durven zijn. ‘Ik zag dat jij het ook zag. Je keek precies naar de plek waar ik die geest zag staan. Geef het nou maar toe.’
Ze focust op mijn blik om die van haar kind te ontwijken. Ze heeft er nooit zo over gepraat, behalve dan dat ze wel eens duidt wat haar zoontje voelt als ik hem behandel. Dat voelt ze in haar eigen lichaam en vindt ze dan wel vreemd. Nu haar zoontje meer voelt dan goed voor hem is en zelf aangeeft daarin meer rust te willen neemt ze dat serieus, behalve zichzelf. Vroeger mócht ze er niet over praten, terwijl ze als kind wel dingen zag. Of fantaseerde, daar is ze nog niet uit.
‘Ik voelde wel warmte hier,’ beaamt ze dan blozend en strijkt vervolgens over het hele gebied tussen haar heup en oksel. ‘En ook hier werd het helemaal warm, alsof het zo mijn zij in kwam.’
Haar ogen vragen nog steeds of het wel kan wat ze heeft gevoeld.
Haar kind is onvermurwbaar. ‘Geloof het nou maar, ik kan ze zo voor je uittekenen.’