Als ik nu foto’s zie van toen, dan denk ik: jemig.
Toen dacht ik dat niet.
Als ik nu column’s lees van toen, dan denk ik: mwa.
Toen dacht ik dat niet.
Als ik nu nadenk over wat ik toen zei, dan denk ik: oei.
Toen dacht ik dat niet.
In het daglicht van morgen zien dingen er anders uit.
Ik heb dromen verwezenlijkt en ik heb er nog meer. Als ik vooraf droom van het werkelijke moment dat ik verwezenlijk, dan is dat moment altijd anders dan in mijn droom. Niet minder waardevol, maar anders. Het is dan net alsof ik dat moment ken. Alsof de euforie van mijn droom zichzelf heeft achterhaald. Ik krijg dan op die werkelijke momenten pas inzicht in de werkelijke waarde van mijn droom, maar de droom leidde wel naar de verwerkelijking van dat moment.
Als mensen mij vragen stellen over hun toekomst, dan beantwoord ik die niet, althans, niet zoals ze dat graag zouden willen. Hun droom zou aan kracht verliezen als ik meen of als zij zelf menen de toekomst te kennen, enkel omdat ik het hen vertel.
Dit weekend las ik De Alchemist, dat prachtige boek van Paulo Coelho. Op blz.118:
(…) De kameeldrijver was geen krijger en hij had al verschillende waarzeggers geraadpleegd. Een hoop hadden ware dingen gezegd, een paar dingen die niet klopten. Totdat één van hen, de oudste (en meest gevreesde), vroeg waarom hij toch zo nodig zijn toekomst moest weten.
‘Om op tijd te kunnen veranderen wat ik liever niet zou zien gebeuren,’ antwoordde de kameeldrijver.
‘Dan is het jouw toekomst niet meer,’ antwoordde de waarzegger.
‘Misschien wil ik dan die toekomst weten om me voor te bereiden op de dingen die komen gaan.’
‘Als het goede dingen zijn, is het wachten erop alleen maar prettig,’ zei de waarzegger. ‘Maar als het nare dingen zijn zul je een hoop afleiden voordat ze gebeuren.’
‘Ik wil de toekomst weten omdat ik een mens ben,’ zei de kameeldrijver tegen de waarzegger. ‘En mensen leven gericht op hun toekomst.’
De waarzegger bleef enige tijd stil. Hij hanteerde de stokjesmethode, leidde alles af uit de ligging van een aantal stokjes die hij op de grond had laten vallen. Die dag deed hij dat echter niet. Hij wikkelde de stokjes in een doek en stak ze in zijn zak.
‘Ik verdien de kost met het voorspellen van de toekomst,’ zei hij. ‘Ik ken de wetenschap van de stokjes en weet hoe ik die moet gebruiken om binnen te dringen in de ruimte waar alles geschreven staat. Daar kan ik het verleden lezen, ontdekken wat reeds vergeten is en de tekens van het heden begrijpen.
Wanneer de mensen mij raadplegen, léés ik hun toekomst niet, ik ráád hun toekomst. Want de toekomst behoort aan God en hij openbaart die alleen in uitzonderlijke omstandigheden. En hoe lukt het mij om de toekomst te raden? Door de tekens uit het heden; als u aandacht besteed aan het heden, zult u dat kunnen verbeteren. En als u het heden verbetert, zal wat daarna gebeurt ook beter worden. Vergeet de toekomst en leef iedere dag van uw leven met inachtneming van wat de wet voorschrijft en in het vertrouwen dat God zorgt voor zijn kinderen. Ieder dag bergt de eeuwigheid in zich.’
De kameeldrijver wilde weten wat de omstandigheden waren waaronder God het toestond de toekomst te zien. ‘Als hij dat zelf kenbaar maakt. Maar God laat de toekomst zelden zien en slechts om één enkele reden: wanneer het gaat om een toekomst die bestemd is om veranderd te worden.’