Ze (4) ligt onder het dekentje in de behandelstoel en valt telkens bijna in slaap.
Toch wil ze de regie houden. Weten wat er gebeurt.
Bij elke verplaatsing van mijn handen opent ze moeizaam haar zieke ogen.
‘Lig je lekker?’ vraag ik.
Ze knikt.
‘Gaat het goed?’
Ze knikt.
En hoest.
Houd haar handje keurig voor haar mond.
Ze is te verkouden om helder te reageren. Ligt ook bij mama thuis al onder een dekentje op de bank. Maar wilde persé naar Elly voor een derde behandeling.
En zo fijn is het nog niet eens.
Ze is deze week door de behandelingen veel bozer, veel drukker, onrustiger.
Dat kan, dat kinderen eerst nog bozer, nog drukker, nog onrustiger worden. Het moet eruit. Alle onderhuidse spanning zoekt een weg.
‘Het is extreem, na het behandelen, de hele week al,’ vertelt moeder. ‘Zo extreem is het nog nooit geweest. Maar het moet, ik voel het, ik weet het.’ Moeders voelen dat, moeders weten. ‘Je zei het immers al. In die zin gaat het goed.’